Het licht zien

 

Een weekje Noord-Italië in het voorjaar betekent voor mij niet alleen rust, zon, kunst, kerken en heerlijk eten, maar ook (veel) begraafplaatsen. Naast enkele monumentale stadsbegraafplaatsen, Staglieno in Genua en het Turijnse Cimitero Monumentale – waar ik het graag in een komend nummer nog over wil hebben in verband met het behoud van funerair erfgoed in tijden van crisis – heb ik vooral veel dorpskerkhoven bezocht in het gebied dat ligt tussen de stedendriehoek Turijn-Milaan-Genua. Een aantrekkelijk, rustig gebied met glooiend laaggebergte vol wijnvelden – bij helder weer kun je de witte toppen van de Alpen in de verte zien – en met 'bruine' bakstenen dorpjes, waar altijd een kerk te vinden is, met een lange rechthoekige toren, én een kerkhofje. In Italië wordt bijna 90 procent van de overledenen begraven, dus reken maar uit: het land is 'vergeven' van de begraafplaatsen. Elk graf heeft een fotoportretje van de overledene en een lichtje. Zonder foto of zonder lichtje hoor je er niet bij. En bloemen. Correctie: kunstbloemen, maar die blijven dan ook erg lang kleurrijk.

 

Weinig toeristen in dit gebied, ook niet als het hoogzomer is; wél veel plaatselijke amateurwielrenners, op zaterdag en zondag. Die dan graag langs het geboortehuis van Fausto Coppi fietsen in Castellania. Op het kerkhofje aldaar is een overvloed aan 'Coppi's' te vinden. Fausto zelf, slechts 40 jaar geworden, is samen met zijn nog jongere gestorven broer begraven aan de rand van het dorp in een niet erg mooi – sorry, ik kan er niets anders van maken – mausoleum.

 

De kerkhoven en begraafplaatsen in dit deel van Italië hebben een eigen architectuur en zodra je deze betreedt zie je een duidelijk standsverschil. Een tweedeling zo je wilt. Er zijn grote graven en er zijn bescheiden graven – een middenmaatje is er bijna niet. Groot en ongetwijfeld duur zijn de kapellen die aaneengesloten staan in een rechthoek of vierkant en samen de hoge buitenmuur van het kerkhof vormen. Elke kapel met een dakje en soms ook een kruis, maar niet altijd, waardoor ik bij het eerste kerkhof dat ik uit de verte zag aan een verlaten fabriek moest denken. Binnen de begraafplaatsen staan ook weer muren, die de begraafplaats in vlakken verdeelt, en waarin bescheiden wandgraven zijn opgenomen. Daartussen liggen grasvelden met eenvoudige stenen of kruizen. Niet iedereen ligt hier dus bovengronds. Is dat een bewuste keuze: de een wil in de grond, de ander in de muur? Of heeft dat toch met geld te maken? In de grond is het goedkoopst? Ik kon het niemand vragen, want elk kerkhof was weliswaar vrij toegankelijk, maar nergens was een beheerder of werknemer te bekennen.

 

Tijdens een avondbezoek in de schemering aan het kerkhof in het dorp waar wij verbleven, bleken alle lichtjes op de graven te branden. Een prachtig gezicht, maar hoe kon dat? Was er iemand langsgeweest om alle lampjes aan te doen? En deed hij/zij dat elke avond? Nee, zo bleek na onderzoek, elk graf is aangesloten op het elektriciteitsnet. Waarschijnlijk kan de beheerder of pastoor elders in het dorp door één knop om te draaien alle lichtjes laten branden.

Is dat geen mooi idee én een extra inkomstenpost voor Nederlandse begraafplaatsen? Leg elektriciteit aan, geef mensen de mogelijkheid van een lichtje op het graf en vraag daar een leuk bedrag voor. Misschien wat lastig bij de 'gewone' zandgraven, hoewel je dan met staande lantaarntjes zou kunnen werken, maar toch zeker een goed idee voor de de wandgraven. Zorg voor meer licht op de Nederlandse begraafplaatsen.

 

Verschenen in De Begraafplaats nr. 3, juni 2015.

Het licht zien
PDF – 391,6 KB