Wat wil de kat?
Mensen houden van katten, of het omgekeerde ook zo is? Wat gaat er om in het kattenhoofd? Hoe kijkt de kat naar ons, de mens? Waarom tolereert zij ons gezelschap? Meerdere schrijvers, van oudsher metgezellen van katten, hebben er een boekje over opengedaan.
Wass will die Katze? Oftewel: Wat wil de kat? Filosofische vraagstukken klinken beter in het Duits. Wij, uitverkoren huisgenoten van de feline soort, menen heel goed te weten wat de kat wil en voelt. “Kijk, nu kijkt hij mij liefdevol aan.” “Hij vindt het fijn als ik hem over zijn buikje aai.” “Hij is dol op dit speciale kattenvoer.” “Hij speelt het liefst met een touwtje.” Maar is dat werkelijk zo? Begrijpen we onze kat echt? Lees wat de kattengedragtherapeuten elders in dit nummer hierover zeggen en blijkbaar hebben we geen enkel benul over wat er in het kattenhoofd omgaat.
Maar is de echte vraag niet: wat doet de kat bij ons? Waarom de mens de kat zo liefheeft behoeft geen nadere toelichting, maar waarom gedoogt de kat de mens? Ook dat zullen kattentherapeuten ons ongetwijfeld heel goed uit de doeken kunnen doen, maar lees liever wat schrijvers hierover te melden hebben; zij kunnen het in ieder geval mooi onder woorden brengen.
Schrijvers en katten zijn al eeuwenlang onlosmakelijk met elkaar verbonden. Van Chateaubriand tot Baudelaire. Van Couperus tot Hermans en Kousbroek. ‘De kat is typisch de metgezel van het mensentype, dat door aanleg en bezigheden veel alleen is en in een eigen, voor de grote massa ontoegankelijke wereld leeft: de geleerde, de kunstenaar, de misantroop.’ (Clare Lennart in Over katten, 1973). Niet iedereen gelooft dat deze band oprecht is: ‘Schrijvers vinden katten vaak meer ziel hebben dan andere dieren. Wat deze schrijvers eigenlijk bedoelen te zeggen is: ik heb meer ziel dan andere schrijvers, en mijn kat herkent dat. Of ze doen het voor een warme schoot. Dat is weer eens iets anders dan dronken je broek vol pissen achter in een literair café.’ (Nico Dijkshoorn, column 'Dode dieren, veel geld' op nu.nl 2009.) Maar laten we de cynicus hier verder buiten beschouwing laten.
Een van de mooiste verbonden tussen schrijver en kat is beschreven door Jan Wolkers (1925-2007) in De junival uit 1982. Hij ziet een katje in een dierenwinkel, neemt haar mee naar huis en noemt haar Voske. Thuis besnuffelt en bekijkt Voske alles, dan gaat ze ‘naast mijn schrijfmachine liggen terwijl ze fel naar mijn over de toets bewegende vingers keek. En iedere keer als de wagen van de schrijfmachine haar aanslagsgewijs over het tafelblad weggeschoven had en ik aan een nieuwe regel begon, kroop ze terug. Ze vond het heerlijk zo ratelend opzij geschoven te worden en ze moet het in het begin beslist gedacht hebben dat ik daar achter die machine zat om haar te amuseren. Maar al gauw was ze te zwaar geworden zodat de wagen van de schrijfmachine tegen haar mollige bont vastliep. Toen ik haar een paar keer zo neergelegd had dat ze nog net geraakt werd maar me niet meer hinderde bij het schrijven, ging ze daar in het vervolg altijd liggen. Binnen korte tijd wist ze precies de afstand. En zodra ze de machine hoorde ratelen vlijde ze zich daar neer en bleef liggen tot ik met werken ophield. Dat heeft ze zo volgehouden, genietend van het geluid en de warmte van de bureaulamp. Meer dan twintig jaar.’
Zwaktebod
Meer dan één schrijver heeft zijn best gedaan zich in te leven in de kat(ten) in zijn nabijheid. Een recente bestseller is Dagboek van een poes van Remco Campert (1929). Poef (‘een zwaktebod in de naamgeverij’) vertelt over zijn leven met Bril en Rok, ‘staartlozen’, zoals hij mensen noemt. Wat tot een prachtige katse overpeinzing leidt: ‘Soms kijken tweebenigen treurig voor zich uit. Ik denk dat ze dan hun staart missen. Ze voelen dat er bij hen iets ontbreekt achter.’
Poef geeft ons een humoristisch en verhelderend kijkje in het gedrag van mensen ten opzichte van katten. ‘Hun onzekerheid over mijn doen en laten vormt de basis van mijn onafhankelijkheid.’ Maar ook over haarzelf is zij verfrissend eerlijk. ‘Weet je wat jij bent, Poef?’, zegt Bril, ‘Een viervoetig klein huisdier uit de familie der katachtigen van de orde der roofdieren. […] Dikke woorden, die mijn bevattingsvermogen enigszins te boven gaan. Ik herken mezelf er niet helemaal in. Maar het staat in een boek, dus zal het wel waar zijn.’
De kattenlogica van Poef doet je als mens anders tegen de dingen aankijken: ‘Ik ben Brils levende wekker. Als hij mij niet had, zou hij misschien wel altijd in bed blijven liggen. Maar zo zijn we niet getrouwd.’
Het boekje eindigt open. Buurtkat Rode Harry, ‘Terreur van de Tuinen’, heeft iets met haar gedaan waarvan ze niet precies weet wat het is, ‘echt onaangenaam vond ik het niet, ondanks Harry’s bruutheid’, maar ze voelt dat haar leven zal veranderen. ‘Zoiets voel je als poes. Ik denk dat mijn buik de komende tijd steeds dikker zal worden. Mijn probleem is: hoe vertel ik het aan Bril en Rok? Nu ja, ze merken het wel als het zover is.’
Hoe is het verder gegaan met Poef? Helaas heeft Bril afwijzend gereageerd op ons verzoek hierover iets te schrijven of te vertellen. Maar wie weet openbaart hij het nog eens in een interview of in een vervolg op Dagboek van een poes. We zijn oprecht geïnteresseerd in Poef en haar nageslacht.
Poef bekijkt Bril en Rok met verveelde verbazing en enigszins neerbuigend mededogen. De kat tolereert de mens. Kent niet elke menselijke metgezel van de kat dit knagende, onzekere gevoel: doe ik het wel goed? Want als ik het niet goed doe, dan vertrekt hij naar oorden waar het beter is.
Spreek nooit over ‘katteneigenaren’. Antwoordt niet: ‘ja, ik bezit een kat.’ Diep van binnen weet je heel goed dat een kat niemands bezit is. Je kunt er geld voor hebben betaald, maar je zal nooit de eigenaar worden van je poes. De kat heeft jou gekozen. Of zoals een kattengedragtherapeut het elders in dit blad zegt: “De kat is het enige dier dat zichzelf heeft gedomesticeerd.” Dat wordt prachtig verteld in een van de mooiste kattenverhalen uit de literatuur: ‘The Cat That Walked By Himself’ van Rudyard Kipling (1865-1936). In het Nederlands vertaald als ‘De kat gaat haar eigen weg’.
Het verhaal gaat over de tijd, lang geleden, dat mensen nog in een grot woonden en de dieren wild waren. Eén voor één lieten zij zich domesticeren: de Wilde Hond, het Wilde Paard en de Wilde Koe. Het wildst van alle dieren was de Kat. ‘Zij ging haar eigen weg, alleen, en voor haar was de ene plaats hetzelfde als de andere.’ (Kipling ziet de kat als een ‘he’, in de Nederlandse vertaling is daar een ‘zij’ van gemaakt.)
De Kat kwam naar de grot, aangetrokken door de geur van warme melk, maar de Vrouw stuurde haar weg omdat de Kat zich niet dienstbaar kon maken. Tot de Vrouw een Kind kreeg en het huilende Kind op een dag werd getroost door de Kat. ‘De Kat wreef over zijn dikke knieën en kriebelde hem met zijn staart onder zijn mollige kinnetje.’ Zo gebeurde het, dat de Kat alsnog tot de grot van de mensen werd toegelaten, maar zij is en blijft anders dan de andere dieren rond het huis. In het Engels klinkt het nog net iets mooier: ‘When the moon gets up and night comes, he is the Cat that walks by himself, and all places are alike to him. Then he goes out to the Wet Wild Woods or up the Wet Wild Trees or on the Wet Wild Roofs, waving his wild tail and walking by his wild lone.’ De afbeelding bij dit verhaal, een kat op zijn rug gezien,die met de staart omhoog het bos in loopt, wordt door het KattenKabinet als logo gebruikt.
De grote witte muizendood
Vóór Remco Campert hebben ook andere schrijvers hun kat aan het woord gelaten. Een ‘hoogstaand’ voorbeeld is Leven en opvattingen van Kater Murr van E.T.A. Hoffmann (1776-1822). Murr heeft wetenschappelijke en dichterlijke ambities, leert lezen en schrijven en vertrouwt zijn belevenissen toe aan het papier: zijn amoureuze avonturen en de duels met andere katers. Helaas kwam aan zijn leven abrupt een voortijdig einde. ‘De intelligente, goed geïnformeerde, filosofische, poëtische kater Murr overleed midden in zijn mooie loopbaan. Hij stierf in de nacht van 29 op 30 november na een korte maar ernstige ziekte met de rust en de overgave van een wijze kater. Dit is opnieuw een bewijs dat het niet erg wil vlotten met het vroegrijpe genie; of zij vervallen in een anticlimax van karakterloze en stompzinnige onverschilligheid en gaan onder in de massa of zij slagen er na vele jaren niet in het te ontwikkelen.’
In het boekje Zo mooi en heilig, en toch dood van Sieto Hoving (1924) komt ook een kater aan het woord, maar postuum. Heerie of Heer was een Heilige Birmaan, ‘Radjah stond in zijn stamboom, wat wordt vertaald in Heer of Heerser’, en hij is nog maar kort dood. ‘Zijn hoofd is er ook zo vol van, anders zou hij dit nu niet zo allemaal op moeten schrijven; want ik schrijf dit niet op, ook al had ik kunnen schrijven had ik dit niet kunnen doen wegens voornoemde afwezigheid.’
Hoving beschrijft mooi het onbegrip tussen mens en kat als het om jagen gaat. Of beter gezegd: de mens die maar niet wil accepteren dat zijn poezelige poes een kille moordenaar is. Na een verblijf op een stadsetage, elf hoog, komt de Heilige Birmaan voor het eerst op het platteland. ‘…en voor de eerste keer in mijn leven, wortels van een eeuwen jagend voorgeslacht, met één fatale sprong had ik een jong konijntje tussen de tanden. […] Mijn allereerste jachtbuit, ik triomfantelijk met mijn trofee. Zij waren meer dan ontsteld; ik achteraf ook. Verbijsterend. Ik kende mijzelf zo ook niet.’
Later gaan ‘ze’ jaarlijks naar Zwitserland, Heerie ging altijd mee. Voor het huis lag een alpenwei, vol muizen, die hij elke zomer drie maanden voor zich alleen had. ‘Voor de muizengezinnen gold ik als de grote witte muizendood.’
Tot schrik van ‘hem’ zijn er één zomer ook spitsmuizen. ‘Hij riep nog, Nee Heerie, niet die muisjes, hoor je het. Maar wat wil je als kat, je bent op jacht, je kijkt niet eerst van wat voor snuitje heb jij eigenlijk; een muis is een muis is een muis is een muis is een muis.’ Het greep ‘hem’ en ‘haar’ aan… ‘daarom keken zij mij ook diep in de ogen. Ik kon niet anders dan rustig terugkijken. Niet brutaal, dat was mijn aard nu eenmaal niet, ik keek meer als een door de voorzienigheid daarin aangewezene; met de schuldeloze schuld van te weten jager te zijn en die andere de andere gejaagde. En wat zullen wij in de eeuwen der eeuwen voor en na ons van al deze dingen zeggen?’
De persoon met een vachtje
The Fur Person van May Sarton (1912-1995) is voor zover ik weet nooit in het Nederland vertaald. Ook dit verhaal is geheel geschreven vanuit het oogpunt van de kat, een kater die Tom Jones heet, maar het wordt verteld door een derde, een verteller die boven het verhaal staat. Ook hier heeft de kater zijn eigen namen voor zijn twee vrouwelijke huisgenoten. De een noemt hij Zachtaardige Stem, ‘die stem beviel hem het meest’, en de ander Bruuske Stem.
Hij heeft deze vrouwen zelf uitgekozen als zijn ‘huishouders’. Of beter gezegd: het huis, uiteraard met een aangename tuin. De twee vrouwen die bij het huis kwamen, bevielen hem vervolgens ook, omdat ze hem in alle rust lieten eten, zonder een woord tot hem te spreken. Ze lieten hem op zijn dode akkertje het huis verkennen en wachtten kalm af tot hij het zichzelf toestond op een schoot springen en zich daar te nestelen. Niet de schoot van Bruuske Stem, ‘want die was bijna verdwenen in een wolk van sigarettenrook […] en hij hield niet van rook.’
Zíj mogen hem Tom Jones noemen, zelf noemt hij zich een Cat About Town en sinds hij zich gesetteld heeft een Gentleman Cat. Nadat hij van zijn mannelijkheid werd beroofd – je moet wat over hebben voor een prettig huis met aardige huishouders – is het misschien beter te spreken van een Gentle Cat of een Cat of Peace.
De Gentle(man) Cat mijmert en filosofeert wat af en komt zo op Tien Geboden:
1. Een Gentleman Cat heeft te allen tijde een vlekkeloze front en vlekkeloze poten.
2. Een Gentleman Cat staat geen dwang toe, zelfs geen liefdevolle dwang.
3. Een Gentleman Cat miauwt niet, behalve in noodsituaties. Hij maakt zijn wensen kenbaar en wacht.
4. Wanneer hij wordt aangesproken, beweegt de Gentleman Cat geen spier. Hij kijkt alsof hij het niet heeft gehoord.
5. Als hij bang is kijkt een Gentleman Cat verveeld.
6. Een Gentleman Cat bemoeit zich niet met andermans zaken tenzij hij er direct mee van doen heeft.
7. Een Gentleman Cat haast zich nooit naar zijn doel, hij ziet er nooit uit alsof hij op maar één ding uit is: dat is niet beleefd.
8. Een Gentleman Cat nadert voedsel langzaam, hoe hongerig hij ook is, en op minstens één meter afstand beslist hij of het Goed, Redelijk, Het kan er mee door of Onwaardig is. Als het Onwaardig is dan doet hij net of hij er aarde overheen krabt.
9. Een Gentleman Cat dankt voor een Waardig maal door zijn bord/bak zo schoon te likken dat een persoon zou kunnen denken dat het is afgewassen.
10. Een Gentleman Cat kiest nooit overhaast een huishouder.
Al verder mijmerend komt hij op de naam the Fur Person. Hoewel, ‘het is niet echt een naam, maar een manier om de relatie tussen de Gentle Cat en zijn echte vrienden onder de mensen te beschrijven […] Want een Fur Person is geen gewone kat. […] Een Fur Person is een kat waarvan mensen op de juiste manier houden, ze staan hem zijn waardigheid toe, zijn terughoudendheid en zijn vrijheid. En een Fur Person is een kat die één, in uitzonderingsgevallen, twee menselijke wezens liefheeft, en heeft besloten bij hen te blijven zo lang hij leeft. Dat kan alleen gebeuren als het menselijk wezen zich heeft ingebeeld deels kat te zijn, precies zoals de kat heeft ingebeeld deels menselijk wezen te zijn. Het is een wederzijdse uitwisseling. Een Fur Person moet worden opgenomen door kattige mensen, tactvol, delicaat, met respect, toegeeflijk; deze mensen zijn zeldzaam, maar niet zo zeldzaam als je zou denken.’ En dan komt hij op een elfde Gebod: ‘Een Gentleman Cat wordt een Fur Person wanneer hij oprecht wordt liefgehad door een menselijk wezen. Het was niet precies een gebod, realiseerde hij zich, maar het moest er maar mee door, want hij was opeens heel slaperig.’
Verschenen in: Felis Catus, ThemaTijdschrift nr. 2, 2012.
Bestel Felis Catus - De huiskat hier.