het begraafplaatsgevoel van Henry Keizer

 

Hoe is het begraafplaatsgevoel van Henry Keizer, bestuursvoorzitter van ‘de Facultatieve Groep’? En wat wil de ‘machtigste man’ van uitvaartland dat er na zijn dood gebeurt? Begraven of cremeren?

 

Hij wil eerst iets recht zetten, want je doet hem geen plezier hem ‘de machtigste man van de uitvaartwereld’ te noemen. “Mensen die het woord macht gebruiken zijn meestal niet je vrienden. Ik vind het een heel vervelend woord. Het is ook absolute onzin, want er is niemand die in zijn eentje bepaalt wat er in Nederland in de uitvaartbranche gebeurt. Invloedrijk is een beter woord. Want als je leiding geeft aan een bedrijf dat in tien landen eigen vestigingen heeft, dat 700 mensen in dienst heeft en in zoveel verschillende branches actief is, natuurlijk heb je dan invloed. Maar ook die invloed is maar een schakeltje in een heel lange ketting.”

 

Keizer heeft door zijn werk begraafplaatsen over de hele wereld bezocht. “In Australië, China, Amerika en alles wat daar tussen ligt. Mijn begraafplaatsgevoel begint toch altijd met het vak. Ik kijk hoe het groen wordt onderhouden, hoe de paden zijn, hoe zaken zijn opgelost met betrekking tot de logistiek. Pas daarna komen er ook andere dingen om de hoek kijken. De cultuur van een land die je kunt terugvinden op, vooral, een oudere begraafplaats."

 

"Een mooie, oude begraafplaats maakt mij nieuwsgierig: wie liggen daar? Het is hetzelfde gevoel dat mij overvalt wanneer ik op de snelweg langs een flatgebouw rijd. Achter ieder verlicht raam gaat een mensenleven schuil. Dat geldt voor een grafsteen precies zo. Achter iedere grafsteen zit het verhaal van een leven, een pakket met vreugde, zorg, blijde en nare gebeurtenissen.”

 

“Ik heb geen begraafplaats nodig om het momento mori-gevoel te krijgen. Dat de dood onlosmakelijk verbonden is aan het leven heb ik altijd gevoeld, ook voor ik in de uitvaartbranche werkzaam was. Ik heb thuis het mooiste uitzicht van Den Haag. Ik kijk over het hele Haagse bos heen, tot aan het Kurhaus aan toe. ’s Ochtends vroeg is het allereerste wat ik doe, nadat ik de koffiemachine heb aangezet, naar het raam lopen en dan kijk ik over het hele Haagse Bos heen, en dan denk ik, wat is dat prachtig mooi. En wat is het idioot dat er een dag komt dat ik niet in de gelegenheid zal zijn om dat zelf vanaf dit terras te kunnen zien. Want ergens in mijn achterhoofd weet ik: het is eindig. Veel mensen stoppen die gedachte weg. Denken: ik hoef niet met mijn kinderen te bespreken hoe mijn uitvaart er uit moet zien. En ik hoef ze niet te vertellen dat ik ongelooflijk veel van ze houd. Want ach, dat kan nog wel een keer. Niet waar. Als je vanmiddag bij de dokter zit en die zegt, u heeft nog maar twee maanden te leven, wat wil je dan doen in die twee maanden? Waarschijnlijk je kinderen of geliefden vertellen hoe dol je op ze bent. Vrienden spreken, en oude vrienden zeggen dat het jammer is dat je ze nooit meer gebeld hebt. Dat kun je dan toch beter doen in de jaren die je nog resten dan in twee maanden? En soms komt er niet eens een boodschap, dat is nog erger.”

 

In Keizers familie wordt zowel begraven als gecremeerd. “Ik ben het beste voorbeeld van de facultatieve gedachte. Want mijn vader is gecremeerd en mijn moeder is begraven. Over mezelf doe ik nooit mededelingen. Er is nog niemand geweest die mij heeft kunnen verleiden te zeggen wat ik wil, begraven of gecremeerd worden. Want dan is de volgende vraag waar en hoe. En dan stel ik altijd mensen teleur binnen de Facultatieve Groep. Ik heb het wel allemaal al geregeld.”

 

“Ik weet niet of er hierna nog iets komt. Het is meegenomen als dat wel zo is. Als er niets is, dan ervaren we het niet en is er ook niets mis mee. Als het leven niet eindigde met de dood, dan zou er niets uit onze handen komen. Het feit dat we weten dat het leven eindig is, veroorzaakt dat we dingen willen doen en bereiken.”

 

“De mens lijdt aan twee dingen: angst en zelfoverschatting. De angst dicteert dat het prettig is je voor te stellen dat we later met zijn allen gehuld in een wit kleed op een wolk zitten, met een harp spelen en van elkaar houden. Het allerplezierigst aan die gedachte is dat we elkaar weer terug zullen zien. Zelfoverschatting zorgt ervoor dat we zeggen ‘ik ben zo belangrijk, dat kan toch niet zomaar afgelopen zijn.’ De mens is als een mier, die zit op een mierenhoop en denkt dat buiten het bos de wereld ophoudt. Wij denken dat de aarde het middelpunt van het universum is. Maar we zijn het allerkleinste planeetje dat er te vinden is. Zo belangrijk zijn wij.”

 

Verschenen in: De Begraafplaats, nr. 2, april 2009.