Een sprookje met een happy end


In no time werd het boek een bestseller: Komt een vrouw bij de dokter. Raymond van de Klundert, kortweg Kluun, beschrijft in de roman in grote lijnen het autobiografische verhaal van hem en zijn eerste vrouw Judith die een agressieve vorm van borstkanker had en op 36-jarige leeftijd door euthanasie overlijdt. Alles wordt realistisch beschreven, ook de euthanasie waarvoor Judith (in het boek Carmen) uiteindelijk kiest.


‘Wil jij even aan de kant gaan?’ vraagt hij en kruipt aan de andere kant van Carmen op het waterbed, de spuit in zijn ene hand en met zijn volle lichaamsgewicht steunend op de andere. Ik vind het een levensgevaarlijke stunt en weet niet of ik angstig moet kijken of de slappe lach moet krijgen. Als hij zo meteen zijn evenwicht verliest, valt hij in de euthanasiespuit. Soort van: wie een spuit maakt voor een ander valt er zelf in. Zit ik hier zo meteen met een dooie dokter en een bijna-dood lichaam van Carmen. Leg dat maar eens uit aan de politie.’

Deze hilarische scène uit Komt een vrouw bij de dokter wordt voorafgegaan door een beschrijving van de laatste dag van Carmen. Vooral het afscheid van haar dochtertje is hartverscheurend. Carmen neemt zelf het euthanasiedrankje, maar blijkt een te sterk hart te hebben. Dus wordt besloten dat de huisarts haar zal helpen door het levensbeëindigende middel ook intraveneus toe te dienen. Dat hele hoofdstuk is het moeilijk de ogen droog te houden. En dan opeens dat hilarische moment. Lachen door je tranen heen. Het gebeurt de lezer vaker met dit boek. Het had makkelijk een ‘melodramatische draak’ kunnen worden: Het geluk van een jong, modern stel dat alles heeft - ook goede seks, niet per se altijd met elkaar - wordt ruw verstoord door een levensbedreigende ziekte. Dat het géén tenenkrommende roman is geworden heeft te maken met het perfecte gevoel voor humor van de auteur - de titel is welsprekend wat dat betreft - en het waarheidsgehalte van de gebeurtenissen.

Als ik zijn ruime Amsterdam-zuid woning binnenloop waar ik Kluun interview, blijkt het allemaal nog veel realistischer beschreven dan ik had kunnen denken. Ik loop zo het decor van het boek in, de kamer waarin Carmen lag opgebaard, met aan de muur haar naaktfoto en de familiefoto van Stijn, Carmen en dochtertje Luna, die genomen is vlak voor de tweede chemokuur. Daar tegenover, over de volle lengte van de meterslange muur in grote zilveren blokletters geschilderd de tekst CARPE DIEM.

“Het boek is niet van a tot z autobiografisch, maar het laatste deel wel,” vertelt Kluun. “De euthanasie is precies zo gebeurd. Het wás komisch. De huisarts was van nature al niet zo handig en dan moest hij ook nog wiebelend op een waterbed dat middel inspuiten. Toen ik zag hoe ongelukkig hij op dat bed lag, dacht ik opeens, het zal je toch gebeuren dat... Op dat moment zag ik daar echt de humor van in.”

“Maar ook los van dat moment, de euthanasie was niet triest. Het meest trieste moment was het afscheid van mijn vrouw van ons dochtertje. Dat was intens verdrietig. Op het moment zelf liet ik dat enorme verdriet trouwens niet toe, ik wilde vooral dat het een mooi afscheid werd voor hen allebei. Pas toen ik die scène opschreef, een jaar later, kwamen alle emoties los. Ook de laatste dag was verdrietig, maar het einde zelf was echt mooi. Ik heb maar één dood meegemaakt, de hare, en die voelde voor mij als heel natuurlijk. We vieren de geboorte en rouwen om de dood, maar misschien moeten we het wel andersom doen.”

‘Hoe gaat het’ vraag ik, terwijl ik naast haar op bed ga zitten. Ik hou haar hand vast. Mijn god, wat is die hand mager.
‘Ik heb er geen zin meer in, Stijn... Als het zo doorgaat, mag het van mij afgelopen zijn...’ Ze kijkt naar mijn hand, die de hare streelt. Ik zie dat ze iets wil zeggen, maar het inslikt.
‘Wat is er?’ vraag ik. Ik weet al wat ze bedoelt, maar hou mijn mond. Ik wil dat ze er zelf over begint.
‘Ik zou graag willen weten wat de regels zijn voor als ik er eh... mee op zou willen houden. En hoe jij daarover denkt.’
‘Je bedoelt euthanasie?’
‘Ja,’ zegt ze opgelucht, blij dat ik het beestje bij de naam noem.

“Euthanasie paste ook heel erg bij mijn vrouw. ‘Je hebt altijd een keuze’ was haar levensmotto. Dat is de ellende van kanker, de ziekte bepaalt wat er gebeurt. Maar op het laatst heb je dus wel weer een keuze. Dat paste bij haar karakter, niet lijdzaam toezien hoe lang het leven het nog voor heeft met jou. Toen ze het met de huisarts had besproken en de tweede arts was geweest, was ze zo blij, zo opgelucht. ‘Nu heb ik weer een keuze,’ zei ze. ‘Het kan morgen, of over een week, of over twee weken, of helemaal niet.’ Want ze heeft op een gegeven moment ook gezegd ‘ik zou het misschien ook mooi vinden als het wél natuurlijk gaat.’ Maar de huisarts voorspelde haar dat ze het waarschijnlijk nog wel een week of drie kon volhouden. Ze was jong en sterk. Hij voorspelde dat ze meer pijn zou krijgen, die weliswaar met morfine kon worden onderdrukt, maar dan zou ze vaker weg zijn.

De laatste anderhalf week van haar leven is er veel bezoek geweest. Ze had gelukkig geen pijn. Maar op een gegeven moment wist ze dat het op was. Er kwamen weer nieuwe pijntjes en door de morfine was ze steeds vaker weg. Dat vind ik het mooie aan hoe euthanasie hier geregeld is. Volgens de regels van de euthanasie moet het gaan om een ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Uitzichtloos was het zeker, maar het was niet ondraaglijk. De beslissing lag bij haar. En toen ze eenmaal besloten had dat ze wilde gaan, kon het nog dezelfde dag.”

“Ze was benieuwd naar de dood. Ik werd er zelfs bijna jaloers om, dacht: zij weet straks wat er is. Toen we twee maanden voor haar dood hoorden dat er niets meer gedaan kon worden om haar kanker nog enigszins tegen te houden, was er feitelijk weer zekerheid. Onzekerheid is het ergste van kanker. Je hoort percentages, maar je weet niet of de behandeling nog wel zin heeft. Anderhalf jaar lang leef je in onzekerheid. Toen we dat bericht kregen voelde het dus als een opluchting. Ze is nooit bang geweest voor de dood. Ik wel, maar nu niet meer. Ze had een keuze gemaakt waar ze vrede mee had. En toen ze het drankje opdronk en langzaam wegzakte, zei ze ‘dit voelt heel goed.’ Ik heb er een bijzonder mooie herinnering aan. Het kan ook anders. Een vriend van me heeft zijn vader zien doodgaan, ook aan kanker, en zei  de dood heeft een lelijk gezicht.’ Ik heb gelukkig een totaal andere ervaring.”

“Zo doodgaan is een kunst. Als je je hele leven bang bent voor wat er komen gaat, panisch omgaat met je gezondheid, dan leef je niet. Natuurlijk is het beter te blijven leven dan jong dood te gaan aan kanker, maar zelfs met kanker valt er te leven. Als je geen dagen aan het leven kunt toevoegen, moet je leven aan de dagen toevoegen.”

 

"Als je geen dagen aan het leven kunt toevoegen, moet je leven aan de dagen toevoegen”


Eerlijk
Eerlijk beschrijft Kluun hoe moeilijk hij het vindt zijn vrouw met één borst te zien, laat staan haar op de verminkte plek aan te raken, en hoe moeilijk het is altijd met kanker te moeten leven terwijl je zelf gezond bent. Ook bijzonder eerlijk is Kluun in het boek over zijn, zoals het zelf noemt, dwangmatige behoefte tot vreemd gaan. Tijdens de ziekte van zijn vrouw blijft hij vele eenmalige seksuele ontmoetingen hebben, en hij heeft een langdurige geheime verhouding met een andere vrouw. Kluun: “Een ander was aan de drank gegaan. Elk mens heeft zwakke en sterke eigenschappen en zowel de zwakke als de sterke eigenschappen worden vergroot op momenten dat je onder druk staat.”

Want de ziekte van zijn vrouw haalde ook het beste in hem naar boven. De liefdevolle manier waarop Stijn Carmen de laatste tijd verzorgd is indrukwekkend. “Dat had ik van tevoren ook niet kunnen denken. Het is mooi dat je jezelf zo ver kunt brengen. Ik heb wel eens gelezen dat het meemaken van een sterfproces één van de snelste manieren is waarop je als mens kunt groeien. Misschien is dat hoe het leven is. Als alles goed gaat leer je niet veel. Je leert van moeilijke periodes. Het is alleen wel wrang dat het zo moet.”

“Boven alles is mijn boek een ode aan de liefde. Wat er aan het einde overblijft, als seks geen enkele rol meer speelt, is liefde in de meest pure vorm. Het is bijna een sprookje.  De werktitel was ‘Happy end’. De uitgever vond dat te soft in vergelijking met mijn rauwe schrijfstijl, maar Happy End dekt wel precies en totaal de lading van het verhaal.”

‘Ik heb nog wat om je op te vrolijken,’ zeg ik.
Ik pak de videocamera. Ik heb de laatste dagen ons hele huis op video gezet. Het huis dat we samen hebben gekocht, en waarvan Carmen de laatste elf dagen, met onderbreking van een kwartier badderen, slechts vanuit de slaapkamer heeft gezien. Mijn stem op de band geeft commentaar.
[…]
… en dan last but not least – de camera gaat van de ene muur via de tafel voor het raam, waar de bloemenvazen al klaar staan om gevuld te worden, naar de andere muur – een tekst die Frenk en Maud vanmiddag nog op mijn verzoek op de muur hebben geverfd, en die me altijd aan jou zal herinneren zolang Luna en ik in dit huis wonen… – de camera zoomt uit en toont twee woorden die over de volle lengte van de muur zijn gespoten, in krachtige kapitalen, met zilvergrijze verf; de stem zwijgt als de camera secondenlang de twee woorden in beeld houdt
‘Carpe diem…’ fluistert Carmen, roerloos naar het beeldschermpje op de camera kijkend. Ze knikt en kijkt me vertederend aan.
‘Prachtig. Zelfs het huis is af.’

Komt een vrouw bij de dokter verscheen eind 2003 bij uitgeverij Podium en was het best verkochte Nederlandse romandebuut van 2004. Onlangs kwam de 12e druk uit. In voorjaar 2006 komt de  film naar het boek uit. Ook verschijnt dan het vervolg op Komt een vrouw bij de dokter.

 

Verschenen in: Relevant # 2, april 2005.

Kluun
PDF – 240,1 KB