"Anderen hebben niets voor mij te bepalen"

 

Zojuist is één van haar meest dierbare vrienden overleden, Albert Mol, maar dat is voor haar geen reden om het interview af te zeggen. Het is eerder een mooie aanleiding tot een gesprek over leven en dood. Merel Laseur heeft daar uitgesproken ideeën over. Vooral de laatstewilpil houdt haar erg bezig. Veel mensen vinden haar radicaal. “Maar waarom wordt er toch zo’n enorme ophef over gemaakt als iemand vrijwillig dood wil? In Irak gaan de hele dag mensen dood. Onvrijwillig.”

“Ik roep altijd: mijn leven is een tragedie. Ik ben al mijn hele leven de dochter van en de zuster van. Nu ben ik ook nog de moeder van, en straks word ik misschien de grootmoeder van. Om meerdere redenen wil ik op mijn zeventigste wel eens zelf iemand zijn.” Merel Laseur (69), publiciste, de laatste jaren vooral actief als voorzitter van het bestuur van de Stichting Vrienden van Het Nationale Ballet, roept het met gevoel voor dramatiek (het acteursbloed verloochent zich niet) en ironie, wat niet wil zeggen dat ze het niet meent.

Maar het is inderdaad niet vanwege haar beroemde familie waarom Relevant haar wil interviewen. En we zijn ook niet gekomen omdat ze tot de beste vrienden van Albert Mol behoorde, waarover menig ander journalist haar graag wil spreken. (Het gesprek vindt plaats in de periode tussen het overlijden en de uitvaart van de 87-jarige acteur, ze is druk bezig met de organisatie van de crematie.) De telefoon gaat regelmatig. “Kan ik zo terugbellen, ik zit midden in een interview. Nee, het gaat dit keer niet over Albert.”

Nee, maar zijn overlijden heeft toch alles te maken met het onderwerp waar we het wél over gaan hebben: haar uitgesproken ideeën over leven en dood en haar sterke overtuiging dat er op dit moment géén sprake is van een absoluut zelfbeschikkingsrecht op vooral het laatste gebied. Laseur: “Ik ben zo dankbaar dat op een moment dat er niets bijzonders aan de hand was en het eigenlijk goed met Albert Mol ging - hij was wat kreupel, maar zijn geest was scherp als altijd - hij zo rustig en snel aan zijn einde is gekomen. Hij werd ’s nachts niet lekker, belde de dokter, die kwam, en vijf minuten later was hij dood. Natuurlijk, ik zal hem verschrikkelijk missen, maar ik kan wel juichen dat het zo is gegaan. Wat een zegen dat hij zelf nooit zo geworden is als die oude, bedlegerige moeder die hij speelde in een  aflevering van ‘30 minuten’ van Arjan Ederveen: dement en hulpbehoevend. Daar heb ik me de laatste tijd enorme zorgen over gemaakt.”

Ze heeft de afgelopen jaren meer oude mensen om haar heen gehad, vrienden en familie, waardoor ze serieus is gaan nadenken over hoe het levenseinde zou moeten zijn. Het heeft haar er toe gebracht om op haar manier mee te werken aan een betere regeling op dat gebied. Door lid te worden van de NVVE en door deel uit te maken van de adviesraad van de Stichting Vrijwillig Leven. “De laatstewilpil, die houdt mij het meeste bezig. Ik heb mij er nu wel bij neergelegd dat ik niet meer zal meemaken dat die er komt. Maar dát die pil er komt, daarvan ben ik overtuigd.”

De huidige euthanasiewet is volgens haar ‘aardig’ voor mensen die terminaal ziek zijn en die geen probleem hebben met het feit dat een arts het ‘laatste oordeelt’ velt. “Maar ik ben eigenwijs, ik bepaal zelf wel of ik ondraaglijk lijd.” Bovendien hebben degenen die geestelijk ondraaglijk lijden niets aan de euthanasiewetgeving. Laat staan jonge mensen die niet meer willen leven. “Het is zo onlogisch dat die pil niet mag en dat we wel accepteren dat mensen voor de trein springen. Als het er nu zo af en toe één was, maar als je de cijfers ziet, en als je bijvoorbeeld denkt aan die moeder die haar kind ziet hangen, dat is zo gruwelijk.”

“Anderen hebben niets te bepalen. Het moet zo worden, dat je naar de dokter gaat en zegt: geef mij die pil maar. Om hem te hebben, voor het moment dat je hem nodig hebt. En dat mag niet aan leeftijd gebonden zijn, het gaat puur om het feit dat jíj het wil. Dat jij vrijwillig wilt leven of vrijwillig dood wilt gaan.”

“Waarom wordt er toch zo’n enorme ophef over gemaakt als iemand vrijwillig dood wil? In Irak gaan de hele dag mensen dood. Onvrijwillig. Het is natuurlijk vreselijk voor de mensen die achterblijven, maar uiteindelijk bepaal je dat zelf. Palliatieve zorg is prima, maar alleen als mensen dat zelf willen, omdat ze nog aan het leven hechten. Omdat je bijvoorbeeld nog één keer de rozen wilt zien bloeien, maar niet omdat de arts of je omgeving het de moeite waard vinden dat je nog zes maanden langer leeft.”

“Ik weet dat mensen over dergelijke uitspraken diep verontwaardigd kunnen zijn, en niet alleen religieuze mensen. Je mag niet zo slordig met het leven omspringen, zeggen ze dan. Ik zou dolgraag willen dat er niet zo slordig met het leven wordt omgesprongen. Hoeveel mensen streven er niet op dit moment door moord en oorlog? Het is niet dat ik iemand dood wil hebben. Maar áls iemand dood wil, dan mag hij geen enkel struikelblok op zijn weg vinden. Wat is er zo erg aan doodgaan? Het is vaak erger om te leven. Maar goed, ik ben voorzichtiger geworden in mijn uitspraken. Zelf ben ik nogal radicaal, maar ik heb geleerd dat je op eieren moet lopen als je het hierover hebt. Eén verkeerd woord, en mensen klimmen verontwaardigd in de pen.”

Om er direct een uitspraak op te laten volgen die sommigen zeker radicaal zullen noemen. “Vergelijk het met de gratis heroïneverstrekking, ik zou zo graag willen dat de politiek het aandurfde de laatstewilpil eens uit te proberen. Met alle risico’s van dien. Maar nu springen er ook dagelijks mensen van de toren of voor de trein. Ik ben er heilig van overtuigd - en dat is al zo vaak gezegd van diverse kanten - dat als mensen de beschikking hebben over de laatstewilpil, dit een enorme rust zou geven. Omdat de beslissing dan écht aan jou wordt overgelaten en je geen walgelijke dingen hoeft te doen als je niet meer wilt leven. Ik durf er mijn hand voor in het vuur te steken dat er dan minder gruwelijke zelfmoorden zouden zijn en sowieso veel minder zelfmoorden. Want jezelf ophangen of voor de trein springen, dat zijn juist impulsdaden, voortkomend uit gedachten als: nú moet ik het doen, want morgen heb ik de moed of de middelen niet meer.”

Voor zichzelf hoeft ze de strijd voor de laatstewilpil niet te leveren. “Als ik dood wil, hoef ik maar te kikken, bij wijze van spreken. Ik weet hoe het moet. En dan heb ik het niet over een plastic zak. Laat ik het zo zeggen, ik ken wel twintig dokters, dan moet er toch wel één bij zijn, die zegt: kom jij maar hier. Tenminste zo lang ik nog zelf kan handelen natuurlijk. Ik heb duidelijke ideeën over hoe ver ik zou willen gaan met leven, tot waar mijn grens is, maar weet ik dat ook nog op het moment dat ik die grens passeer? Hoe en wanneer weet je: dit kan ik niemand meer aandoen? Ik hoop het punt te kunnen bepalen dat niet alleen ík denk: nu vind ik er niets meer aan, maar dat ik tevens besef: nu ben ik te afhankelijk van anderen. De euthanasieverklaring is geregeld, die ligt klaar in de la. Maar mijn hersens kan ik niet regelen.”

Eén ding is zeker. “Voor geen prijs wil ik in een verpleeghuis. Zelfs als bezoeker kan ik er niet binnen gaan. Zo’n verzameling mensen, die het leven uitzitten. Verschrikkelijk vind ik dat. Nee, mocht het nodig zijn, dan regel ik het zo dat de benedenverdieping van mijn woning voor bewoning geschikt wordt gemaakt. Zodat ik met de rolstoel overal kan komen.”

 

“Ik kan gewoon niet goed met oude mensen omgaan. Ik heb niets met verval. Ik houd ook niet van mijn eigen verval"


“Ik kan ook gewoon niet goed met oude mensen omgaan. Ik heb niets met verval. Je kan me drie dagen opsluiten met twintig krijsende kinderen, geen probleem. Maar niet met twintig ouden van dagen. Zelfs niet met één. Vooral de fysieke dingen met ouden van dagen vind ik heel moeilijk. Ik houd ook niet van mijn eigen verval. En daar heb ik nu natuurlijk wel mee te maken, logisch als je de 70 nadert, maar ik vind het vreselijk dat je dat allemaal in stand moet zien te houden. Dat je minstens twee keer in de week moet zwemmen. Afschuwelijk.”

Samen oud worden met vrienden, en bij voorkeur in één huis, dat zou ze willen. “Jaren geleden zeiden we met een paar vrienden onder elkaar: we kopen een groot huis, maken er zes appartementen in, zetten op de benedenverdieping een concierge, hebben een busje voor de deur voor het vervoer en we gaan samen oud worden. Over tien jaar gaan we er verschrikkelijke spijt van hebben dat we het nooit hebben gedaan.”

Ze ziet de oude dag van sommige van haar vrienden met angst en beven tegemoet. “Sommigen hebben helemaal niets geregeld. En dan heb ik het niet alleen over een euthanasieverklaring. Hoeveel mensen hebben géén testament? Of hebben nog nooit aan iemand laten weten of ze begraven of gecremeerd willen worden? Zodat de achterblijvers kunnen gissen naar wat Pietje wilde. Zelf heb ik een aantal jaren geleden mijn eigen graf gekocht. Ik was voor een begrafenis op Zorgvlied en kwam toen op dat nieuwe gedeelte, langs de snelweg. Daar hoor je steeds die auto’s. Ik dacht meteen: dat kan ik mijn kinderen niet aandoen. Dus heb ik een genoeglijke ochtend gehad met iemand van Zorgvlied en een graf uitgezocht. Op een plekje waar ik ’s ochtends nog wat zon krijg.”


“Ik hoop niet dat mensen denken dat ik constant met de dood bezig ben, het is omdat je er naar vraagt. Ik ga daar ook niet meer heen, naar dat graf. Ik hoef het graf gelukkig niet zelf te delven. Maar het is wel zo: hoe eerder je dergelijke dingen regelt, hoe verder het van je afstaat, dus hoe makkelijker het is.”

Verschenen in Relevant # 2, april 2004.

Merel Laseur
PDF – 88,2 KB