"Is euthanasie tegenwoordig legaal?"


Twee jaar geleden kreeg Rudi van Dantzig (70), voormalig artistiek leider van Het Nationale Ballet en nog steeds actief als choregraaf, te horen dat hij lymfeklierkanker heeft. Dat kanker vaak een ziek- en sterfbed met zich meebrengt, beseft hij goed, maar het leidt niet tot actie. Een euthanasieverkalring heeft hij niet ingevuld. "Ik heb er wel over nagedacht, maar nee. Ik heb het gevoel: als ik dat doe, dan komt het ook."

“O, dit is niet van de AVVL, dat dacht ik.” Rudi van Dantzig, tot 1991 artistiek leider van het Nationale Ballet en nog steeds actief als choreograaf, bekijkt de laatste Relevant en ziet de letters NVVE in plaats van AVVL. De AVVL kent hij goed, want zijn ouders hebben hem al als klein kind aangemeld bij de de Arbeidersvereniging voor Lijkverbranding. “Zegeltjes plakken voor de crematie. Dat is nu onvoorstelbaar.”

Hij weet de afkorting NVVE daarentegen niet onmiddellijk te plaatsen: “Waar staat dat ook al weer voor?” En blijkt niet echt op de hoogte te zijn van de wetgeving op het gebied van euthanasie: “Is euthanasie tegenwoordig legaal?” Waarmee de vraag of hij zelf iets geregeld heeft meteen beantwoord is. Een vraag die niet zomaar uit de lucht komt vallen, want Van Dantzig heeft twee jaar geleden te horen gekregen lymfeklierkanker te hebben. Een operatie, bestralingen en chemotherapie volgden.

Sindsdien komt het in bijna elk interview dat hij geeft ter sprake: ziek zijn en de al of niet naderende dood. “Maar op je zeventigste is het sowieso niet raar dat veel interviews over de dood gaan.” Hij zegt het alsof hij het heel oud vindt, terwijl noch die 70 jaar noch de ziekte hem is aan te zien. “Nee, mijn haar is weer aangegroeid.”

Maar ook voor hij ziek werd, had hij niet echt de verwachting of wens heel oud te worden. ‘Als ik de 75 haal, dan heb ik het wel gezien denk ik,’ zei hij in een eerder interview. “Ja, dat kan ik zeker gezegd hebben. Dat getal zit in mijn hoofd omdat mijn moeder 75 is geworden. Die vond ik toen veel te jong. Maar zij had een man en twee kinderen. Ik niet. Ik voel me nu lichamelijk én geestelijk ook veel ouder dan mijn ouders. Toen ik hoorde kanker te hebben, heb ik de grens verlegd van 75 naar 70 jaar. Maar dat zijn natuurlijk allemaal gedachten terwijl de dood nog nauwelijks heeft aangeklopt. Dat is het gratuite ervan.”

 

Schuldgevoel
Hij praat niet graag over zijn ziekte. “Nee, ik vind dat moeilijk, zoals nu. Ik vind het zelfs moeilijk om er met Toer over te praten, maar die wil dat gelukkig zelf nauwelijks. Gertjan kan er wel over praten, maar is weer zó nuchter, dat ik soms denk: kom op, een beetje meer sentiment erbij.” Collega Toer van Schayk kent hij al vijftig jaar, het is zijn beste vriend. Met Gertjan, een beeldhouwer, heeft hij de laatste vijftien jaar een relatie.

“Als ik alleen ben kan ik er beter mee omgaan. Toen ik het hoorde heb ik het twee dagen aan niemand verteld. Ook niet aan Toer en Gertjan. Ik moest het eerst zelf in de hand hebben. Ik heb ook nog overwogen om het grotendeels voor mijzelf te houden. Maar de artsen voorspelden haaruitval door de chemotherapie, en dat zie je, dus besloot ik er open over te zijn, en heb ik het onder andere verteld aan de dansers van het Nationaal Ballet waar ik nog een ballet zou doen.”

Maar waarom dan toch die interviews als hij er liever niet over praat? “Deels doe ik die voor mezelf en deels ook voor andere mensen met kanker.” Maar hij wordt er soms ook ‘ibbel’ van. “Dan wordt het onsmakelijk, zijn ze alleen maar geïnteresseerd omdat je een bekend iemand bent.” Het moeilijkste vindt hij de reacties die hij later krijgt. “Ik ontvang stapels brieven. Ik lees ze stuk voor stuk, maar kom er niet aan toe om ze ook allemaal te beantwoorden. Dat geeft me dan een ontzettend schuldgevoel.”

Zich schuldig voelen ten opzichte van anderen, vaak geeft hij daar blijk van in het gesprek. Het is voornamelijk uit schuldgevoel, dat hij zijn ouders in de laatste jaren van hun leven op de bovenste verdieping van zijn huis in Amsterdam-zuid heeft laten wonen. “Mijn moeder kwam altijd nog boodschappen voor me doen en hier schoonmaken, op de fiets vanuit west waar zij en mijn vader woonden. Ik voelde me daar schuldig over. Dus toen de bovenverdieping vrij kwam, bood ik hen die aan.”

Hij brengt ook zijn schuldgevoel ter sprake als hij het heeft over zijn artistiek leiderschap bij het Nationaal Ballet. “Ik was geen echte leider. Het was meer gebaseerd op collegialiteit dan op leiderschap. Ik weet hoe fijn het is voor een danser dat hij in zijn korte beroepsleven zo veel mogelijk kan werken. Als artistiek leider en choreograaf was ik in de positie aan de hele groep werk te kunnen geven. Dat deed ik dan ook en maakte bijvoorbeeld een choreografie voor veertig dansers. Dan was de sfeer goed; het gezelschap gezonder, blijer en positiever. En dan werd ik niet met mensen geconfronteerd die huilden, wit rondliepen, want als ik dat zag voelde ik me echt schuldig.”

“Dat ik daardoor soms mindere dingen op het toneel zette, werd mij in de kritieken wel vaker kwalijk genomen, maar dat kon mij niets schelen. Ja inderdaad, in zekere zin stelden ik de anderen  boven mijzelf, lapte ik het artistieke resultaat enigszins aan mijn laars. Niet dat ik maar wat deed, want ik werkte heel bezeten en vol geloof, maar het kon me niet zoveel schelen als de mensen het technisch minder goed zouden doen.”

Deprimerende wachtkamers
Meermalen tijdens het interview raakt Van Dantzig geëmotioneerd. “Zoals ik al zei, ik praat er bijna nooit over, daarom grijpt het me aan. Maar het is ook omdat ik me nu niet goed voel en denk: er is iets mis.” Toch heeft hij niet zijn arts gebeld. “Dat is niet alleen uit angst, maar ook uit weerzin om weer in die wachtkamers te zitten, tussen al die zieke mensen. Dat kan mij verschrikkelijk beïnvloeden."

Hij is niet iemand die snel naar de dokter loopt. En als hij er is, vraagt hij weinig. “Ik denk uit een soort zelfbescherming. Ik wil het niet precies weten. Er zijn mensen die zeggen, je moet alles vragen. Het is trouwens niet alleen angst. Ik vind ook dat ik vertrouwen moet hebben in de mensen die me behandelen. De man die ik als mijn hoofdarts beschouw vond ik in het begin vrij afstandelijk, maar er is in de loop der tijd toch een soort band ontstaan. Ik heb volledig vertrouwen in hem. Hij houdt me niet voor de gek, is heel eerlijk. Er zijn ook artsen die je ongewild flink kunnen deprimeren. Zoals de arts die over mijn bestraling ging. Een aardige vrouw, maar die vroeg mij op een gegeven moment: ‘U wordt 70 jaar, waarom doet u dit allemaal nog? Het helpt niets. Wij zeggen dan altijd: geniet u nog maar van de tijd die u nog heeft.’ Dat was een enorme klap in mijn gezicht, ze gaf mij gewoon een doodvonnis. Soms weten artsen niet wat ze patiënten daarmee aandoen.” Maar hij heeft niets gezegd of laten merken. “Nee, ik ben niet zo. Maar thuis klap ik dan totaal in elkaar.”
   
“Mijn behandeld arts gaf mij in het begin veertig procent kans dat ik zou genezen. Ook dat kwam hard aan - dat is toch minder dan de helft -, maar hij zei ook: Wij gaan alles proberen. Elk percentage dat we kunnen winnen is meegenomen. Dat is toch een heel andere benadering. En als hij dat zegt, dan doe ik dat ook. Ik vertrouw hem blindelings.”

Een prognose weet hij niet, daar vraagt hij ook niet naar. De laatste behandeling is anderhalf jaar geleden afgesloten. “Afgelopen zomer dacht ik dat het een stuk beter ging, ik heb zelfs in de hitte tien kilometer gewandeld. Maar nu voel ik me weer heel rot. Niet ziek, maar krachteloos. Dat verontrust me. Dan heb ik opeens zo’n angst. Vanochtend dacht ik nog, ik moet eigenlijk naar mijn ziekenhuisdokter toe. Maar weer naar het ziekenhuis, waar ze met zoveel urgente zaken bezig zijn, dan denk ik toch: moet ik de tijd opeisen van die mensen?”

 

"Ik heb geen testament, nog steeds niet. Het is te confronterend voor me”


Alleen
Zijn moeder is aan kanker overleden. “Ze zeiden dat ze longkanker had, en daar ga ik dan maar vanuit, hoewel niemand bij ons rookte. Maar net als ik was ook mijn vader geen doorvrager. Het woord van de arts is de waarheid."

De manier waarop zijn moeder stierf emotioneert hem nog steeds. “Heel onrustig, ze lag in het bed heen en weer te slingeren... Dus vroeg ik aan de verpleger of hij er niet iets aan kon doen. Hij gaf haar een spuitje en onmiddellijk werd ze rustiger. ‘Ze komt toch nog wel bij,’ vroeg ik hem. Hij keek me aan en zei heel verbaasd: ‘Wilt u dat dan?’ Had me dat dan eerst gezegd, dacht ik. Nee, ik zei het niet. Ze is niet meer bij gekomen.”

“Nee, dat is niet speciaal een angstbeeld voor mij, maar ik weet wel dat ik niet op die manier wil gaan. En niet in het ziekenhuis. Ik hoop dat het nu anders gaat. Maar kun je wel thuis blijven als je alleen bent?”

Hij noemt Gertjan een echte steun, maar hij woont wel in Vlissingen. “Ja dat is ver weg, maar we bellen elke dag. En Toer maakt zich altijd heel bezorgd, maar we leven apart en ik kan hem niet altijd met alles opzadelen.” Toch zijn dat de twee belangrijkste mensen in zijn leven. Die er tot het eind zullen zijn. “Toer zeker.”

Maar hij geeft het toe, hij heeft daar nog niet echt serieus zijn gedachten over laten gaan. Hij kan en wil zich er ook nog niets bij voorstellen. “Het idiote is, ik heb me nooit ziek gevoeld. Ik ben me pas slecht gaan voelen door de behandelingen. Vooral de chemotherapie, na de laatste twee keer was ik echt op. Ik kon de trap niet meer op, ik kon niets meer.”

Natuurlijk beseft hij goed dat kanker vaak een ziek- en sterfbed met zich meebrengt. Daar denkt hij ook heus wel over na. “Ik ben niet zo’n vrolijke jongen.” Maar het leidt niet tot actie. Of tot een euthanasieverklaring. “Ik heb er wel over gedacht, maar nee. Ik heb het gevoel: als ik dat doe, dan komt het ook. Ik heb ook geen testament, nog steeds niet. Het is te confronterend voor me.”

Maar als euthanasie betekent dat hij rustig kan inslapen en nooit meer wakker worden, dan tekent hij daarvoor. “Zoals die narcose-kap die ik over mijn neus kreeg vlak voor de operatie. Het ene moment lag ik te praten, het volgende moment weg was ik weg. Ik bleek dat heel rustig te kunnen ondergaan. Ik had wel emoties van binnen, maar tevens bleek dat ik me geheel kon overgeven.”

Verschenen in Relevant # 1, januari 2004.

Rudy van Dantzig
PDF – 222,9 KB